Ish niet anders
Ish niet anders
B: 'Dag buurman!'
P: 'Dag buurman! Alles goed?'
B: 'Ja alles goed! Jij alles goed?'
P: 'Alles goed! Dag buurman!'
B: 'Dag buurman!'
Meestal komen de praatjes met de buurman niet veel verder. Maar vandaag was-ie ineens mondig. Huisgenoot Victor ging net weg en ik stond nog in de deuropening. Buurman liep de trap op en sprak de mooie woorden:
B: Hee twee buurman!
P: Buurman! Alles goed?
B: Nee niet zo. Kinderen zijn vervelend. Altijd soms lastig.
P: Hoeveel heb je er?
B: Vier.
P: Vier! Maar dat heb je zelf gedaan!
B: Ja is wel, maar nu ook familie komen, is vervelend.
Over het werk. Hij heeft pas z'n winkel verkocht, niet met veel winst maar wel een beetje. Want handel gaat..., en hij maakt een 'omlaag'-gebaar met z'n hand. En z'n vrouw werkt niet. Ze was overspant. Ze heeft een uitkering. Ish niet anders buurman. Dus hij moet nu wel snel iets anders zoeken. Ja, ish niet anders.
B: Jullie altijd hier?
P: Hoe bedoel je?
B: Jullie vrijdag hier?
P: Ja, na het werk...
B: Is goed. Wij vrijdag altijd cous-cous. Jij vrijdag hier?
P: Ik ben gewoon thuis, Victor weet ik niet.
B: Is goed, ik kom vrijdag cous-cous.
P: Okee, leuk!
B: Nu naar kinderen want familie komen.
Dus misschien krijg ik morgen wel cous-cous te eten. Ik moest maar eens gaan stofzuigen.
B: 'Dag buurman!'
P: 'Dag buurman! Alles goed?'
B: 'Ja alles goed! Jij alles goed?'
P: 'Alles goed! Dag buurman!'
B: 'Dag buurman!'
Meestal komen de praatjes met de buurman niet veel verder. Maar vandaag was-ie ineens mondig. Huisgenoot Victor ging net weg en ik stond nog in de deuropening. Buurman liep de trap op en sprak de mooie woorden:
B: Hee twee buurman!
P: Buurman! Alles goed?
B: Nee niet zo. Kinderen zijn vervelend. Altijd soms lastig.
P: Hoeveel heb je er?
B: Vier.
P: Vier! Maar dat heb je zelf gedaan!
B: Ja is wel, maar nu ook familie komen, is vervelend.
Over het werk. Hij heeft pas z'n winkel verkocht, niet met veel winst maar wel een beetje. Want handel gaat..., en hij maakt een 'omlaag'-gebaar met z'n hand. En z'n vrouw werkt niet. Ze was overspant. Ze heeft een uitkering. Ish niet anders buurman. Dus hij moet nu wel snel iets anders zoeken. Ja, ish niet anders.
B: Jullie altijd hier?
P: Hoe bedoel je?
B: Jullie vrijdag hier?
P: Ja, na het werk...
B: Is goed. Wij vrijdag altijd cous-cous. Jij vrijdag hier?
P: Ik ben gewoon thuis, Victor weet ik niet.
B: Is goed, ik kom vrijdag cous-cous.
P: Okee, leuk!
B: Nu naar kinderen want familie komen.
Dus misschien krijg ik morgen wel cous-cous te eten. Ik moest maar eens gaan stofzuigen.